De mythe van de Bekaertbibliotheek (ontsluierd). / Rika Devos

In reality, … the function of the library …  is to discover books whose existence we never suspected … there’s nothing more revealing and exciting than exploring the shelves that perhaps contain a collection of all the books on a certain subject – something that you wouldn’t be able to discover in a catalog ordered by author’s names – and to find another book beside the book you went to find, one that you weren’t looking for but that emerges as being of fundamental importance.  In other words, the ideal function of the library is to be a bit like a secondhand bookseller’s stall, a place where you might make a lucky find, and this function can only be fulfilled through free access to the aisles lined with shelves. Umberto Eco

Binnenkort kan je de boeken uit de Bekaertcollectie zo uit het rek halen. Of toch ongeveer. Voor een onderzoeker die zich interesseert in de naoorlogse architectuurgeschiedenis is dit waarlijk te mooi om waar te zijn. De collectie is in oorsprong natuurlijk privé en snuisteren door die rijke verzameling was tot voor kort een voorrecht voor, los van Geert Bekaert zelf natuurlijk, de bibliotheekmedewerkers van de vakgroep. Nochtans is rondneuzen in een bibliotheek belangrijk: de fysieke context confronteert je met de onuitgesproken grenzen van je eigen referentiekader, maar het is ook gewoon erg plezierig om “een ontdekking te doen” en dat geldt zowel voor de boeken als voor de bibliotheekbewoners.

De Bekaertcollectie heeft iets mythisch en wellicht net precies omdat het een privé-bibliotheek is, en dus grotendeels onbereikbaar. De handbibliotheek van een architectuurwetenschapper met kritische pen en bijzonder engagement die duidelijk ook bibliofiel is. De verzameling roept ontzag op, door haar omvang en intensiteit, maar ook door de sporen van de hand die ze gevormd heeft.

Ik werd er als laatstejaarsstudent onvermoed mee geconfronteerd toen ik aan mijn thesisonderzoek naar het Vaticaans paviljoen op Expo 58 werkte. Een boek met beperkte oplage en enige editie in de jaren vijftig-zestig te pakken krijgen was toen (1999-2000) een hele klus en dat lag niet alleen maar aan mijn toen weinig ontwikkelde onderzoeksvaardigheden.

In zowel de “externe” bibliotheken in het Gentse en daarbuiten als in de toenmalige vakgroepbibliotheek presenteerde het klasseringssysteem in het pre-Mieken tijdperk regelmatig onverwachte uitdagingen. Ook de IBL-service kende niet de efficiëntie die we vandaag gewoon zijn. En het was de tijd waarin er van digitale abonnementen en print-on-demand nog nauwelijks sprake was. Al snel werd duidelijk dat prof. Bekaert van dichtbij vertrouwd was met de Belgische context waarin het onderwerp van mijn studie tot stand gekomen was. De promotor van mijn thesis, Mil De Kooning, zou horen of de niet te traceren publicaties misschien in de privébibliotheek van Bekaert zaten en of die konden worden geconsulteerd of uitgeleend. En ja. Bovendien was Geert Bekaert bereid tot een gesprek over het onderwerp.

detailbriefrika

Detail van brief van Rika Devos aan Geert Bekaert, dd 13 juni 2000 – Bron : Archief Geert Bekaert

Een doorbraak. Maar ook een enorme uitdaging. Het is altijd een beetje moeilijk om een boek van iemand te ontlenen – alsof je zelf niet goed gezocht hebt, maar ook: geen vlekken maken, hoekjes of ruggen kreuken, niet overdrijven met de leentermijn en een slimme opmerking klaar hebben op het moment van de teruggave. Er hoort, kortom, extra aandacht bij. Het aanbod was bovendien zoveel meer dan gevraagd en ik was geenszins voorbereid op de confrontatie met de literatuur die me te beurt viel, laat staan op het gesprek dat mijn onderzoek toen richting heeft gegeven. Later dan: de boeken terugbrengen, nog een paar vragen. Met dezelfde mengeling van vrees, twijfel en verwondering. Het zijn ook momenten die indruk hebben gemaakt en belangrijk zijn geweest in mijn keuze om verder te gaan in het onderzoek. In het begin van mijn doctoraatsonderzoek heb ik nog een paar keer een boek uit de Bekaertbibliotheek in situ mogen ontlenen. Tijdens het overbrengen van de collectie naar de vakgroepbibliotheek werd het dan stilaan mogelijk om de boeken ook in Gent te consulteren. Het was een enorme winst voor mijn onderzoek, maar ergens ook een verlies aan contact, hoe schaars en aarzelend ook, met de “bewaker” van deze bronnen.

Hoe zal de collectie die zolang ongrijpbaar is geweest er uiteindelijk uitzien in de nieuwe bibliotheek? Niet langer als lopende meters in de Boekentoren of als bruin volume van gesloten dozen, maar met uitnodigende, concrete ruggen… Hoe zal ze werken? Wat doet die collectie zoal met een enkel boek? Is Bouwen in België uit die collectie dan anders? En, Eco’s opmerking indachtig, zal dan niet zozeer de classificering, maar wel de schikking van de boeken behouden blijven?

En wie komen we nog tegen tussen die rekken?

Rika Devos

05/11/2013