[Foto : Pierre Putman]
De Franse historica Arlette Farge publiceerde in 1989 bij uitgeverij Seuil een prachtige reflectie op het métier van de historicus. In de opeenvolgende hoofdstukken van haar essay brengt Farge haar passie voor archiefwerk over. Het contact met de achttiende-eeuwse manuscripten uit de politie-archieven die ze onderzoekt is opwindend en verzwelgend: de archieven openen op brutale wijze een onbekende wereld uit het verleden en de nauwkeurig overpennende archiefbezoeker ervaart het voorrecht “de toucher le réel”. Het plezier van de historicus in de archieven is niet alleen het plezier van een vondst en van de filmische ervaring van brokstukken verleden die voor diens ogen weer tot leven schijnen te komen, het is ook de intensiteit van de vertwijfeling wanneer een ontdekking in tweede instantie toch niet is wat de historicus er eerst in wou lezen.
Le ‘retour d’archives’ est parfois difficile: au plaisir physique de la trace retrouvée succède le doute mêlé à l’impuissance de ne savoir qu’en faire.[1]
Ook de wemeling van de historische mannen en vrouwen in de archieven – wiens vermelde namen veelal niets van hun anonimiteit afdoen – beschrijft Farge als een ambigue ervaring.
Ce peuplement inhabituel (…) renforce pour le lecteur une impression d’isolement. L’archive impose très vite une étonnante contradiction; en même temps qu’elle envahit et immerge, elle renvoie, par sa démesure, à la solitude.[2]
Het contact met de veelheid aan geregistreerde levens onderstreept slechts de eenzaamheid van de observerende historicus. Hoe groter de overmaat aan ‘materiaal’, hoe sterker zich ook de spanning laat voelen tussen passion en raison – alles lezen, alles willen plukken versus de eis van de rede dat het archiefmateriaal scherp en gericht bevraagd wordt om zo pas historische betekenis te kunnen krijgen.[3]
Veel van Farges reflecties op het werken in een archief zijn ook van toepassing op het studeren in een bibliotheek. De kasten en planken met boeken over een bepaald studiegebied zijn zowel een weelde die het geluk van de student of onderzoeker betekenen, en diens ongeluk. Bij de aanblik van wat er al is aan kennis, interpretaties, werk over een onderwerp, kan de bibliotheekbezoeker geprikkeld maar ook overvallen worden door een ontmoedigende oedipale last. Denken en schrijven gebeurt niet in het lege, maar in fysieke of mentale ruimtes gevuld met boeken, en in een tijd bevolkt door bezwarende Vaders en nog onbezwaarde volgende generaties.
In Le goût de l’archive zijn tussen de ernstige bespiegelingen op het werk van de historicus ook drie ironische vignetten opgenomen over de dagelijkse routines en incidenten van het archiefbezoek. Ze beschrijven een wereld van geschreven reglementen en soms nog te ondervinden ongeschreven regels, van groene fiches en witte en roze formulieren en van kletterende stilletto’s in een sepulchrale stilte. De dagelijkse ervaring van het archiefbezoek wordt onder meer gekleurd door het scala aan mogelijke werkplekken, elk met hun voor- en nadelen.
La place numéro 1 est de loin la meilleure de toute la salle; près de la haute croisée, elle est lumineuse; à gauche, pas de voisin, puisque l’allée de communication invite à l’espace, notamment à laisser le coude flotter tranquillement. Une fois installé, on découvre un joli point de vue sur la salle et sur l’étroite galerie de bois à balustrade qui la surplombe à mi-hauteur. Chaque matin à 10 heures, ils sont au moins deux à avoir décidé que cette place-là serait la leur. Ainsi se crée durablement une petite geurre, muette, invisible, mais opiniâtre. Il suffit, pour la gagner, d’arriver le premier dans le cour d’entrée, et de ne se laisser déborder par aucun mouvement permettant à l’autre, dans un moment d’inadvertance, de passer devant. Personne ne peut imaginer qu’il s’agit en fait d’un combat sans pitié, et qu’une bonne place en salle d’archives est un des biens les plus précieux qui soit.[4]
In onze vakgroepbibliotheek op de zolder is er geen aanbod aan absoluut te veroveren of te vermijden individuele werkplekken, maar staan slechts twee grote tafels om aan te schuiven of te vermijden in de sociale luwte die de rekken bieden.
Anders dan bij een archiefinstelling waar bezoekers zich hele dagen over collectiemateriaal komen buigen, lezen bibliotheekbezoekers in de regel hun ontleende boeken elders, veelal op hun individuele eigen werkplek. Het lezen ín de bibliotheek is dan ofwel een kortstondige uitzondering hierop of een bewuste keuze om in de bibliotheek te gaan werken. In het eerste geval kan het lezen bij de snelle check of bij het snuisteren op zoek naar een ander boek dan ook staand tussen de rekken of gebogen over een vensterbank gebeuren. Wanneer bezoekers, in het tweede geval, de bibliotheek komen opzoeken voor de lectuur of studie van boeken of tijdschriften uit de collectie of voor ander lees-, schrijf- of denkwerk zijn de twee grote werktafels wel onontbeerlijk. In de meest dankbare situaties geven ze gestalte aan een van de verre idealen die de idee van de universiteit schragen: de universiteit als een gemeenschap van samen studerenden.
Anders dan het ontwerpatelier waar alleen de studenten komen ontwerpen en presenteren – de docenten komen er begeleiden maar maken er zelf geen werk – is de bibliotheek met haar werktafels een plaats in de universiteit en in de opleiding waar docenten, onderzoekers en studenten in elkaars nabijheid hetzelfde studiewerk komen doen, onder de hoede van bibliothecarissen die hier dag in dag uit het nodige kader voor creëren. In de bibliotheek kan de student lezen, denken, schrijven zoals de assistent of prof en omgekeerd. Deze horizon van een gelijkschakelende vervaging van de pedagogische rolverdelingen is zonder meer waardevol en te koesteren, maar de ervaring ervan rond de werktafel kan ook lastig zijn. Studenten zijn studenten, de anderen kunnen het slechts willen zijn.
Arlette Farge stelde vast dat de wemeling in archiefdocumenten van overleden historische mannen en vrouwen de studerende historicus niet verlost, maar zijn eenzaamheid slechts versterkt. Net zo kan het bijschuiven aan een werktafel waar al de intieme verstandhouding hangt van enkele samen studerende studenten de onderzoeker of docent slechts herinneren aan zijn of haar relatief isolement. Lasten en lusten kantelen door in elkaar. Werktafel blues.
Maarten Liefooghe
—————————————————————————————————————–
[1] Arlette Farge, Le goût de l’archive, Paris, Éditions du Seuil, 1989, p. 19.
[4] Ibid. pp. 29-30.